Ik schreeuwde niet, maar mijn lijf wel.
Ik maakte mezelf klein: langzaam verdween ik tot een hoopje niks.
Het was geen schreeuw.
Ik wilde geen aandacht.
Ik wilde verdwijnen, maar stiekem toch gezien worden.
Diep van binnen hunkerde ik wél naar aandacht.
Het was wél een schreeuw.
Niet vanuit mijn hoofd, maar vanuit mijn lijf.
Het kon op geen enkele andere manier.
Ik zat vast. Voelde me gevangen.
Dit was de enige manier waarop mijn lijf mij kon bereiken.
Geen enkele andere manier had gewerkt.
Mijn lijf wilde contact maken.
Met mij.
Wilde gezien worden.
Door mij. En door iedereen die me niet gezien had.
